Jim van Vliet (68) woont al zo’n 25 jaar in een opgebouwde oude vuilnisschuit in de Waalseiland-gracht, gelegen tussen de Kromme en Oude Waal en de Binnenkant. Die heeft hij indertijd gekocht van de Roteb in Rotterdam. Zijn sleepboot ligt ernaast, als hij niet elders een klus heeft.
“Ik groeide op in Waterland, de Zaanstreek, Assendelft. Daar liggen de oudste hout-zagerijen van West-Europa, in de polder op dekschuiten. Er werd veel balkhout aangevoerd, verzaagd en verkocht. De balken werden op dekschuiten aangevoerd en onder water bewaard om de kwaliteit goed te houden. Ook mijn vader had een zagerij.”
Als kind bouwde Jim eerst vlotjes, jatte daarna een roeiboot, ging toen zeilen en raakte vanzelf verslingerd aan het water. Hij werkte een poos bij zijn vader op de zagerij en hield wel van het zagersvak, maar het omgaan met aannemers lag hem minder.
Hij ging met kleine sleepbootjes varen. In Amsterdam volgde hij twee jaar de School voor Kustvaart. Zijn eerste tochten gingen naar Zweden en ’s zomers voer hij op de Middellandse Zee en Afrika, als matroos. In Zweden voeren ze op hout. Dat werd met de hand, plankje voor plankje, geladen.
“Toen ik verkering kreeg en trouwde, kreeg ik interesse in bosbouw. Ik schreef me in aan de Houtacademie in Amsterdam, die nu niet meer bestaat. Na mijn scheiding kocht ik een sleepboot en begon een vrij bestaan. Het was 1979. In die tijd waren er nog wel 500 van zulke sleepboten in Nederland.
Ik begon in de bagger, later werden het vrachtjes: koffie, meel, rollen ijzer, veevoer, af en toe een hele familie. Dat ging van hier naar daar: Meppel, Vlissingen, Makkum, Leiden. Ik was meestal zo’n twee-drie dagen onderweg en keerde dan terug in Amsterdam of Rotterdam. Rijk werd ik er niet van, maar het was leuk werk.”
Er was nog geen telefoon aan boord. Als iemand hem echt nodig had, ging er een deurtje open bij een brug en riep iemand dat hij moest bellen, waarop hij een café met telefoon opzocht. Dan kreeg hij van de ‘sleepagent’ zijn volgende bestemming te horen, want die man kende zijn route en belde dan de bruggenwachters. Voor die dienst betaalde je 5% provisie aan Stichting de Sleepboot. Die is later opgedoekt; nu moet elke schipper voor zichzelf vechten en is de concurrentie groot.
Jim had een huis in Assendelft, maar daar vond hij geen werk. Hij voer daarom steeds op en neer naar Amsterdam, waar hij af en toe bleef liggen. Na zijn scheiding lag hij in een sleepboothaven die nu voor charters bestemd is. Daar moesten ze op een gegeven moment weg van de gemeente. Toen is hij deze gracht ingevaren en aan de brug, Binnenkantzijde, aangemeerd. 10-12 jaar heeft hij daar gelegen, voordat hij verkaste naar zijn huidige plek. Hier ligt hij ook al 23 jaar.
“In mijn baggerperiode deed ik vaak een rondje IJsselmeer. Alle haveningangen kwamen aan de beurt: Muiden, Elburg, Spakenburg, het Randmeer, Hindenlopen, Makkum. Medemblik, Volendam, Monnikendam. Dan werd het winter en het volgende jaar kon ik weer van voren af aan beginnen. Dit was in opdracht van Rijkswaterstaat en we deden het met vier boten. Leuk werk was het.
Het baggeren is helemaal veranderd. Indertijd had je een baggerbaas, een machinist, twee man aan dek en vaak nog een kok. Er waren ook zuinige kapteins, die geen kok aannamen. Toen ik eens met een coaster zout ging halen in Delfzijl, stond in de haven een vrouw met melkersjuk klaar met twee emmertjes eten. Ze kwam met de trein helemaal uit Gasselternijveen (Oost-Drenthe). In die emmers zat hutspot, waaruit ik elke dag 4 cm. mocht krabben en in de koekenpan opbakken. Als dat op was, werden er grauwe erwten in de week gezet, die samen met ui en spek de honger moesten stillen. Een helft van een in tweeën gebroken appeltje toe.”
Op een coaster werd meestal met tien man gevaren, zes uur op, zes uur af. Met een leuke ploeg was dat prima te doen. Zo’n coaster naar Zweden was 49 m. lang. “Je sliep voorin, tussen de kettingen, heel romantisch. Nu sta je er zowat alleen voor. Je kunt als stuurman alleen lullen tegen je automatische piloot. Geen flikker an. En alles moet nu gemeld en geregeld, één grote papiermolen. Dat is niet leuk meer.“
Een vriendin van Jim is ook schipper, op de grote vaart. Het personeel wordt overal vandaan gehaald ongeacht achtergrond. Dat levert vaak drama’s op. Zij kreeg laatst vier Birmezen als bemanning die nog nooit iets met schepen hadden gedaan. De kok kon alleen kip bereiden. Toen ze eindelijk een keer biefstuk op het menu kregen, had die vier uur in de pan gelegen.
Ook lastig is al het elektronische aan boord. Niks kan meer zelf gerepareerd. Een schipper heeft geen vrijheid meer. Hij wordt overal gevolgd door een AIS-systeem dat hij – weliswaar met subsidie – voor meer dan 3.000 euro moest aanschaffen. Dat apparaat mag je nooit uitzetten.
“Maar ik kan enorm genieten van alles wat ik zie en beleef op het water: de vogels, bomen, bloemen. Met een hengeltje en een biertje op het IJsselmeer dobberen. Vroeger zette ik ’s nachts wel fuiken uit en ving paling en snoekbaars. In Vlissingen haalde ik een keer een enorme kreeft binnen met griezelig grote scharen en een staart waarmee het beest sloeg. Er moest iemand met speciale handschoenen aan te pas komen. Ik heb er een hele week van gegeten.”
“Het komt erop aan je eigen lol te maken, léren kijken.” Jim vraagt zich altijd af waarom de dingen die hij ziet zo zijn als ze zijn. Waarom loopt er een oude zeedijk van Medemblik naar Callantsoog? Waar zijn die overblijfselen van de Romeinen in Katwijk? Hoe kan een mens zo veel poen verdienen om zulke huizen neer te zetten aan de Vecht? Dat kan niet eerlijk verdiend zijn. Slavernij? Wapenhandel? Piraterij?
Toen hij daar een keer ergens aan het baggeren was en met een afgeladen bak voorbijvoer, klaagde een woonbootbewoner dat zijn boot bewoog. Jim: “Moet je er palen onder laten heien.”
Hij noemt zichzelf een mensenmens, maar hij kan ook goed alleen zijn. Wekenlang. Hij kocht twee jaar geleden een eilandje van 5.000 m2 in het Jisperveld. Ten tijde van het interview (voorjaar 2014) was hij er nog niet geweest, maar de streek is geweldig. Het ligt op roeiafstand van Jisp waar vroeger de walvisvaarders vertrokken. Er is wat bos, je kunt er fijn met je bootje gaan liggen, tent en hengel mee. Dat zompige veen noemt hij zijn land. Hij is geen woestijn- of bergenmens. Vakantie in verre landen vindt hij best leuk, maar hij is net zo lief thuis.Jim is invalide. Hij heeft een lam been door een dwarslaesie, die is ontstaan na operaties en complicaties aan een hernia. Na een zware ingreep bij zijn wervels kon hij zijn tenen niet meer bewegen en moest hij een jaar revalideren in Heliomare. Hij loopt nu met een stok. Rijden en varen gaan goed, maar veel gaat ook niet. Hij komt moeilijker aan de wal. “Alles mag best meer tijd kosten (traplopen bijvoorbeeld), maar je moet een soort optimisme hebben. Als ’t niet linksom gaat, dan maar rechtsom proberen.” Hij heeft geen haast meer. Uiteindelijk is hij hartstikke tevreden hier.
Als dat helemaal niet meer kan, wordt het een drama. Dan zal hij in de rolstoel moeten en kan hij niet meer op het schip leven. Liever zou hij dan de loopplank een keertje missen en gewoon verdrinken.
Anders zal hij wel ergens in de buurt terecht komen, ook al wil hij daar niet aan denken. Aan een leeftijdgenoot stelt hij soms voor om alvast te oefenen door af en toe in de Flessenman te gaan eten. Daar moet je toch een keer aan wennen, ook al ziet het er allemaal niet zo hoopvol uit met onze verzorgingsstaat.
Jim is nog altijd aan het werk met zijn sleepboot, ook al voelt hij zich kwetsbaar door zijn slechte evenwicht. Hij komt tijdens het werk de sleepboot niet meer af en moet een matroos inhuren. De voorschriften zijn streng geworden en alles is aan regels gebonden. Als je met vervuilde baggerspecie werkt, moet je zo veel beschermende kledingstukken aantrekken dat je je er niet meer in kunt bewegen. Echt gevaarlijke stoffen moeten met een laag water worden afgedekt; dan kan het niet verdampen.
Overal zijn certificaten voor nodig. Daartoe moet hij dure cursussen volgen, waarbij hij een paar uur naar iemand gaat luisteren en 500 euro armer is. Voor een sleepboot zijn zo veel vergunningen vereist dat die alleen nog maar in een hutkoffer passen.
“Geld staat lang vast bij de opdrachtgevers. Soms duurt het wel een half jaar voor ik mijn centen krijg. Bij een ervan stond vorig jaar een enorme som uit. Maar als mijn motor stuk gaat, moet ik toch een ton ophoesten. Geen bank die me krediet wil verschaffen, dus zorg ik dat ik nooit schulden opbouw. Zo scharrel ik de recessie door.”
Jim wil varen totdat hij niet meer kan. Hij is mede-eigenaar van een aantal pontons die verhuurd worden en een soort pensioentje vormen naast zijn AOW. Verder laat hij de ouderdom komen zoals die komt.
De Nieuwmarkt is echt zijn buurt geworden, maar het heeft lang geduurd voor hij contact kreeg met de buren aan de wal. In de buurt is altijd wel wat te doen, dat vindt hij erg gezellig. Door zijn invaliditeit kan hij echter niet vaak meer de kant op.
Hij heeft twee kinderen. Zijn zoon heeft ook een sleepboot en woont in Krommenie. “Daar word je wakker met de vogeltjes. Mijn zoon wil me wel in huis hebben, maar daar voel ik niks voor. Dan zitten we te veel op elkaars lip en wordt het hommeles. Ik zie me al als opa-oppas met zes drukke kleinkinderen om me heen. En dan verder niemand meer zien. Dan blijf ik liever hier wonen.”
Hij heeft ook een dochter in Zaandam. Die heeft niks met boten. Ze studeert Chinese geneeskunde en heeft een zoontje.
Zijn kinderen redden het wel. Hij maakt zich geen zorgen als hij de zeilen strijkt.
door Det Rijven
lees >> alle interviews